Daniel 1

1In het derde jaar des koninkrijks van Jojakim, den koning van Juda, kwam Nebukadnezar, de koning van Babel, te Jeruzalem, en belegerde haar.
 het derde jaar Te weten toen het derde jaar ten einde ging, en het vierde begon, toen Jojakim volstrekt koning wilde zijn, zich onttrekkende aan de gehoorzaamheid, die hij tevoren aan Nebukadnezar beloofd had, Jer 25:1 . Anders, na het derde jaar. Vergelijk 2Ki 24:1 .
,
  Jójakim, Hij is geweest een zoon van Josia, den broeder van Zedekia, den laatsten koning van Juda.
,
  Nebukadnezar, Hij wordt door Jozefus en anderen genoemd Nebukadnezar de Grote, vanwege zijn groot koninkrijk en groot gebied. Zijn vader heette ook Nebukadnezar.
,
 Babel, Zie Isa 13:19 .
,
 te Jeruzalem, Of, voor, of naar Jeruzalem toe, te weten om de belegering te bereiden, doende in het vierde jaar hetgeen Jeremia voorzegd had, Jer 1 , enz.
2En de Heere gaf Jojakim, den koning van Juda, in zijn hand, en een deel der vaten van het huis Gods; en hij bracht ze in het land van Sinear, in het huis zijns gods; en de vaten bracht hij in het schathuis zijns gods.
 een deel der vaten van het huis Gods; De rest werd door Gods beschikking in den tempel bewaard tot de wegvoering van den koning Jechonia, Jer 27:18-20 . Ja, ook bleven er nog enige tot de verwoesting der stad toe.
,
 bracht ze Te weten de vaten, die hij naar de wijze der heidenen, eerst zijnen afgod heeft aangeboden, en daarna in het schathuis weggelegd, gelijk volgt. Vergelijk 2Ch 36:7 . Anderszins is het waarachtig dat hij ook Jojakim met vele anderen gevankelijk gezonden heeft naar Babel. Zie het volgende, en onder Dan 2:25 .
,
 in het land van Sinear, Anders: naar het land Sinear, het huis van zijn God. Van Sinear, zie Gen 10:10 , en Gen 11:2 .
,
 in het schathuis Hetwelk binnen Babylonië was; zie 2Ch 36:7 .
,
 zijns gods Te weten van Bel, den groten afgod der Babyloniërs, der Assyriërs en der Perzen. Zie Isa 46:1 , en Dan 4:8 .
3En de koning zeide tot Aspenaz, den overste zijner kamerlingen, dat hij voorbrengen zou enigen uit de kinderen Israëls, te weten, uit het koninklijk zaad, en uit de prinsen;
 den overste Of, zijn groten hofmeester.
,
 kamerlingen, Of, hovelingen, eigenlijk gesnedenen; zie Gen 37:36 ; 2Ki 20:18 .
,
 uit het koninklijk zaad, Hebreeuws, uit het zaad des rijks; dat is, uit, of van de jongelingen, die uit koninklijk zaad geboren waren; zie Jer 39:7 ; Jer 41:1 .
,
 prinsen; Of, vorsten, of oversten. Eenigen onder de rabbijnen menen dat het woord Parthemin betekent de gouverneurs, wonende en regerende omtrent de rivier Perath, of Frat, (Eufraat). Anderen onder de Joden menen dat dit woord zoveel betekent als grote vorsten en heerschappers.
4Jongelingen, aan dewelke geen gebrek ware, maar schoon van aangezicht, en vernuftig in alle wijsheid, en ervaren in wetenschap, en kloek van verstand, en in dewelke bekwaamheid ware, om te staan in des konings paleis; en dat men hen onderwees in de boeken en spraak der Chaldeen.
 geen gebrek ware, Te weten geen gebrek noch smet van het lichaam, maar volmaakt van lijf en van leden.
,
 schoon van aangezicht, Hebreeuws, goed van aanzien.
,
 vernuftig in alle wijsheid, Of, verstandig in alle wijsheid; niet dat zij toen ten tijde alle wijsheid, enz. moesten hebben, maar zij moesten van goeden aard en verstand wezen, om zulks mettertijd te kunnen begrijpen en leren.
,
 in wetenschap, Of, in kennis. Hebreeuws, kenners der kennis.
,
 kloek van verstand, Hebreeuws, verstand hebbende [in] wetenschap.
,
 bekwaamheid ware, Hebreeuws, kracht; dat is, aard, vernuft, verstand.
,
 om te staan in des konings paleis; Dat is, om te dienen; zie Deu 1:38 , en 1Ki 10:8 . Dit was van den profeet Jesaja voorzegd, Isa 39:7 . Voor den koning staan kan hier ook verstaan worden, om voortreffelijke ambten in toekomende tijden te bedienen. Deze jongelingen liet de koning tot dit einde aldus opleiden, op hoop dat hij de Joden door hen, als zij tot hunne jaren zouden gekomen zijn, te beter in gehoorzaamheid zou kunnen houden.
,
 de boeken Het Hebreeuwse woord betekent alles, waarin iets geschreven of verhaald wordt, een boek, een brief, een register, enz. Tevoren waren deze jongelingen door hun godzalige ouders en leermeesters onderwezen geweest in Gods wetboek; nu zouden zij onderwezen worden in der Chaldeën boeken, die vol van ijdele kunsten en afgodische bijgelovigheden waren; en alzo werden zij gebracht in het grootste gevaar naar ziel en lichaam.
,
  spraak der Chaldeën Of, taal. Hebreeuws, tong.
5En de koning verordende hun, wat men ze dag bij dag geven zou van de stukken der spijs des konings, en van den wijn zijns dranks, en dat men hen drie jaren alzo optoog, en dat zij ten einde derzelve zouden staan voor het aangezicht des konings.
 verordende hun, Of, stelde, verordende, bestelde.
,
 wat men ze dag bij dag geven zou Hebreeuws, het woord, of de zaak des daags op zijnen dag, gelijk Exo 5:13 .
,
 de stukken der spijs des konings, Brokken, portie, gerechten, of overschot.
,
 zijns dranks, Hebreeuws, zijner dranken, of drinkingen; dat is van zulke wijnen of drank, als hij zelf dronk.
,
 drie jaren alzo optoog, In welken tijd vermoedelijk zij de taal, de religie en de wetten der Chaldeën zouden kunnen leren.
,
 staan voor het aangezicht des konings Dat is, dienen; zie Deu 10:8 , en 1Ki 17:1 , en de aantekening.
6Onder dezelve nu waren uit de kinderen van Juda: Daniël, Hananja, Misael en Azarja. 7En de overste der kamerlingen gaf hun andere namen, en Daniël noemde hij Beltsazar, en Hananja Sadrach, en Misael Mesach, en Azarja Abed-nego.
 gaf hun Te weten uit bevel des konings, gelijk te zien is onder Dan 5:12 . Hebreeuws, stelde.
,
 andere namen, Aldus heeft ook Farao Jozefs naam veranderd, Gen 41:45 ; en Farao Necho, Eljakim, 2Ki 23:24 , en 2Ki 24:17 . Het schijnt dat dit placht te geschieden tot een teken van heerschappij over zulke personen; ook schijnt het hier geschied te zijn aan Daniël en zijne metgezellen, uit haat van de namen van den waren God, die in de namen dezer jongelingen waren, te weten El en Jah, en opdat zij alzo den waren God des te eerder vergeten en de namen der afgoden zich algemeen en gemeenzaam zouden maken, hun gevende namen der afgoden in plaats van den waren God. Want naar sommiger gevoelen is Daniël zoveel als God is mijn rechter; Chananjah: God heeft mij genade gedaan; Misael betekent zoveel als een die den Heere aangrijpt; Azarjah: de hulp des Heeren, of, dien God helpt; maar Beltsazar betekent een die Bels schatten weglegt en bewaart; Sadrach, een die invloeiingen krijgt van den koning der planeten; dat is, van de zon; Mesach, een die de godin Sacha toebehoort; Abed-Nego, betekent een dienaar van Nego, den afgod des vuurs. Het heeft, buiten twijfel, dezen godzaligen jongelingen zeer verdroten,
,
 andere namen, dat men hen gedwongen heeft de namen der afgoden te dragen, in plaats van die troostelijke namen van den waren God, die hun godzalige ouders hun gegeven hadden.
,
  Daniël Hebreeuws, hij stelde voor Daniël, en zo in het volgende. Daniël wordt eerst genoemd, als zijnde uit koninklijken stam, òf omdat hij zijne metgezellen in wijsheid en verstand overtrof; òf omdat er in dit boek voornamelijk van hem gesproken wordt.
,
  Beltsazar, Naar den naam van den afgod Bel; zie Dan 4:8 ; tussen dezen naam van Daniël en dien van den koning van Babel is maar een letter onderscheid: Daniël werd genoemd Beltschazar, en de koning Belschazar, onder Dan 5:1 .
8Daniël nu nam voor in zijn hart, dat hij zich niet zou ontreinigen met de stukken van de spijs des konings, noch met den wijn zijns dranks; daarom verzocht hij van den overste der kamerlingen, dat hij zich niet mocht ontreinigen.
  Daniël nu Hetgeen Daniël gedaan heeft moet men verstaan, dat zijne metgezellen ook gedaan hebben, gelijk blijkt vs.11,12.
,
 nam voor in zijn hart, Hebreeuws, zette, of legde op zijn hart.
,
 ontreinigen Dat is, zijne conscientie besmetten met onreine spijs te eten; want de Chaldeën aten van verscheidene spijzen, als van varkens, hazen en verscheidene soorten van vissen en vogels, die den kinderen Israël te eten van God verboden waren, Lev 11 ; Deu 14 . En zij besmetten ook de geoorloofde spijzen met afgodische ceremoniën en aanroepingen hunner goden, Dan 5:4 ; 1Co 10:7 . Immers kon Daniël zulks niet doen zonder zijne naasten te ergeren. Zie Mat 18:7 .
,
 zijns dranks; Te weten van den koning, dat is, van den wijn waar de koning zelf van dronk. Doch in het Hebreeuws staat het veelvoudig getal, zijner dranken, waaruit, naar sommiger mening, af te leiden is dat de koning van verscheidene soorten van wijnen dronk, die ook Daniël en zijnen metgezellen voorgesteld werden.
9En God gaf Daniël genade en barmhartigheid voor het aangezicht van den overste der kamerlingen.
  gaf Daniël genade en barmhartigheid Hebreeuws, stelde Daniël ter goedertierenheid en ter barmhartigheden. Zie dergelijke manier van spreken, en van dergelijke genade Gods, 1Ki 8:50 ; Psa 106:46 . Zie ook Neh 1:11 . De zin is: God gaf dat Daniël en zijne metgezellen niet gedwongen werden van des konings spijs te eten; maar Aspenaz zag het door de vingers, als de bottelier of spijsmeester hun moes of hofspijs te eten gaf.
10Want de overste der kamerlingen zeide tot Daniël: Ik vreze mijn heer, den koning, die ulieder spijs, en ulieder drank verordend heeft; want waarom zou hij ulieder aangezichten droeviger zien, dan der jongelingen, die in gelijkheid met ulieden zijn? Alzo zoudt gij mijn hoofd bij den koning schuldig maken.
 Ik vreze mijn heer, Hij geeft hier te kennen dat hij Daniël en zijnen metgezellen wel zou toelaten hetgeen zij van hem begeerden, tenware dat hij gevreesd had in gevaar van zijn leven te komen, indien de koning gemerkt had dat hunne gestalte ware vervallen, en dat hij de oorzaak daarvan zou onderzocht hebben.
,
 want waarom zou hij ulieder aangezichten droeviger zien, Alsof hij zeide: Waarom zou ik de oorzaak daarvan zijn, dat de koning zou zien dat uwe aangezichten droeviger, jammerlijker, mismaakter, ontstelder, magerder of treuriger zouden zijn? Vergelijk Gen 40:6 , en de aantekening aldaar.
,
 die in gelijkheid met ulieden zijn? Te weten van drie jaren, dat is, die ook, gelijk gijlieden, drie jaren lang aldus moeten opgeleid worden. Anderen verstaan het aldus: Die ulieden in ouderdom gelijk zijn. Hebreeuws, naar uwe gelijkheid, of naar uwe blijdschap, hetwelk zou zijn, die blijde van gelaat zijn, gelijk gij nu zijt en niet droevig.
,
 Alzo zoudt gij De zin is: Dusdoende zoudt gijlieden maken dat ik van den koning aan het leven zou gestraft worden; anders, wil hij zeggen, zou ik gaarne ulieden uwe begeerte toelaten.
,
 mijn hoofd bij den koning Dat is, mijn leven.
,
 schuldig maken Hebreeuws, verschulden; dat is, mijn leven in gevaar brengen.
11Toen zeide Daniël tot Melzar, dien de overste der kamerlingen gesteld had over Daniël, Hananja, Misael en Azarja:
  Toen zeide Daniël Te weten toen hij merkte dat de overste der kamerlingen zulks door de vingers zag, als hij maar buiten gevaar en verwijt mocht blijven.
,
 tot Melzar, Anders, tot den bezorger, uitdeler, bottelier, keukenmeester, schaffer.
,
 gesteld had Te weten om hun spijs en drank te geven en zorg te dragen over hunne opvoeding.
12Beproef toch uw knechten tien dagen lang, en men geve ons van het gezaaide te eten, en water te drinken.
 Beproef toch Anders: verzoek het toch met uwe knechten.
,
 uw knechten Dat is, ons, mij Daniël en mijne metgezellen.
,
 van het gezaaide Hebreeuws, van het zaad; dat is, van hetgeen uit gezaaid zaad der aarde voortkomt, als allerlei moeskruid, idem gerst, erwten, bonen, rijst, gierst, enz. Natuurlijkerwijze is vlees en wijn voedzamer dan moes en water, maar vermoedelijk zullen Daniël en zijne metgezellen gezien hebben op hetgeen er geschreven staat, Deu 8:3 :De mens leeft niet van het brood alleen, maar, enz.
,
 eten, Hebreeuws, en wij zullen eten, enz.
13En men zie voor uw aangezicht onze gedaanten, en de gedaante der jongelingen, die de stukken van de spijs des konings eten; en doe met uw knechten, naar dat gij zien zult.
 naar dat gij zien zult Dat is, naar gelegenheid van zaken, naardat gij raadzaam zult vinden als gij ene proef aan ons zult gedaan hebben.
14Toen hoorde hij hen in deze zaak, en hij beproefde ze tien dagen. 15Ten einde nu der tien dagen, zag men, dat hun gedaanten schoner waren, en zij vetter waren van vlees dan al de jongelingen, die de stukken van de spijze des konings aten.
 schoner waren Hebreeuws, goed, of goeder; dat is, levendiger, beter van kleur, schoner.
,
 dan al de jongelingen, Dat is, dan de jongelingen, die van de beste en voedzaamste spijs gegeten hadden. Niet de heerlijke spijs en drank, maar Gods zegen maakt schoon en vet; vergelijk Jdg 13:4 . Zie hiervan Gods belofte Exo 23:25 , en vergelijk verder Psa 104:13-15 , en Psa 145:15-16 ; Heb 11:37-38 ; Mat 4:4 .
16Toen geschiedde het, dat Melzar de stukken hunner spijs wegnam, mitsgaders den wijn huns dranks, en hij gaf hun van het gezaaide.
 den wijn huns dranks, Dat is, dien zij drinken zouden, zie vs.8.
17Aan deze vier jongelingen nu gaf God wetenschap en verstand in alle boeken, en wijsheid; maar Daniël gaf Hij verstand in allerlei gezichten en dromen.
 wetenschap en verstand Te weten in de vrije kunsten, in staatkundige zaken en in natuurlijke dingen; maar niet in de kunst van toverij, welke God verboden heeft; Deu 18:11 .
,
 boeken, Zie boven vs.4.
,
  Daniël Daarom heeft God Daniël enige bijzondere gaven boven zijne metgezellen gegeven, om hem daardoor in aanzien te brengen, want Hij wilde hem boven zijne metgezellen in voortreffelijke zaken gebruiken.
,
 gezichten en dromen Van gezichten, zie Gen 15:1 , en Gen 46:2 ; Num 12:6 ; en van dromen, Gen 20:3 ; doch somtijds worden gezichten en dromen voor een genomen, gelijk Job 33:15 .
18Ten einde nu der dagen, waarvan de koning gezegd had, dat men hen zou inbrengen, zo bracht ze de overste der kamerlingen in voor het aangezicht van Nebukadnezar,
 der dagen, Te weten die drie jaren, waarvan vs.5 gesproken is.
,
 dat men hen zou inbrengen, Of, dat hij, te weten de overste der kamerlingen, hen zou inbrengen; te weten in het paleis.
19En de koning sprak met hen; doch er werd uit hen allen niemand gevonden, gelijk Daniël, Hananja, Misael en Azarja; en zij stonden voor het aangezicht des konings.
 En de koning sprak met hen; Of, als de koning met hen sprak, zo is er niemand, enz.
,
 zij stonden voor het aangezicht des konings Dat is, als de koning hunne wijsheid hoorde, heeft hij geoordeeld dat zij waardig waren in het getal zijner officieren aangenomen te worden en hem in grootwichtige zaken te dienen; zie vs.4.
20En in alle zaken van verstandige wijsheid, die de koning hun afvroeg, zo vond hij hen tienmaal boven al de tovenaars en sterrekijkers, die in zijn ganse koninkrijk waren.
 van verstandige wijsheid, Hebreeuws, van wijsheid der verstandigheid.
,
 tienmaal Of, veelmaal. Hebreeuws, tien handen. Zie Gen 43:34 ; zie ook 2Sa 19:43 .
,
 boven al Dat is, voortreffelijker, verstandiger, dan al de tovenaars.
,
 tovenaars en sterrekijkers, Zie Gen 41:8 , en Exo 7:11 .
21En Daniël bleef tot het eerste jaar van den koning Kores toe.
  Daniël Hier wordt Daniël alleen genoemd, niet zijne metgezellen, omdat doorgaans in dit boek zal gesproken worden van hetgeen God door Daniël heeft gedaan en voorzegd.
,
 bleef Hebreeuws, was, alhoewel niet altijd in even groot aanzien en hoogachting in der koningen hoven, gelijk blijkt Dan 5:13 , Dan 5:16 .
,
 tot Het woord tot, sluit niet altijd den toekomenden tijd uit, alzo dat het hier niet te zeggen is, dat hij zulks niet zou gebleven zijn ten tijde van den koning Cores. Wij lezen Dan 10:1 , dat hem in het derde jaar van dezen koning nog grote dingen van God zijn geopenbaard geworden. In zulk ene betekenis moet ook het woord tot genomen worden, 2Sa 6:23 ; Psa 110:1 ; Mat 1:25 .
,
 het eerste jaar van den koning Kores toe Daniël heeft over de zeven en zeventig jaren geleefd in het hof der koningen te Babel, eerst onder Nebukadnezar den Grote; daarna onder Evilmerodach zijn zoon, en onder Belsazar. In het eerste jaar van Cores [die koning van Perzië zijnde, ook koning van Babel geworden is], zijn de Joden uit hun zeventig jarige gevangenschap ontslagen. Zolang en nog daarna heeft God Daniël in het leven gespaard, opdat hij zijn volk zou voorstaan, onderwijzen en troosten den gansen tijd hunner gevangenschap; een bewijs van Gods zonderlinge zorg over zijn volk.
Copyright information for DutSVVA